Jefferson Wiggins 

 

 

De aanblik van de kruisen op de Amerikaanse begraafplaats in Margraten wordt hem te veel. Begin 1945 was hij er voor het laatst.

Nu is hij terug op de plek waar hij dagelijks 200 lijken begroef.

 

 "Elke dag 200 doden"

 

Het is november 1944 als Jefferson Wiggins dag-in, dag-uit de weg naar de begraafplaats aan de Rijksweg bewandelt. Tegenwoordig de Amerikaanse begraafplaats, dan nog de plek waar slachtoffers uit alle mogelijke landen worden begraven. In de snijdende kou begraaft Wiggins, één van de weinige Afro-Amerikaanse officieren in het leger, samen met 260 collega’s elke dag zo’n 200 lijken. Ze worden gadegeslagen door meisjes uit het nabije Margraten. „Elke dag stonden ze er. Maar wel op een afstandje. Ze durfden niet dichterbij te komen. Toen pas besefte ik dat ze nog nooit zwarte mensen hadden gezien.”

Als Wiggins al enkele weken aan het werk is, komt één van de meisjes plotseling op hem af. „Tot mijn verbazing sprak ze goed Engels”, zegt de Amerikaan. De twee raken in gesprek en even vergeet Wiggins de keiharde werkelijkheid waarin hij op dat moment leeft en werkt. „Ik vertelde haar waar ik vandaan kwam en wie ik was. Toen vroeg ze me waarom alleen zwarte mensen de lijken moesten begraven.” Wiggings zucht eens diep. Zo vlak na de oorlog hebben Afro-Amerikanen het verre van gemakkelijk in hun thuisland. „We werden gezien als uitschot. Ik ben geboren op een katoenplantage in Alabama. Ik kwam nooit verder dan enkele kilometers van huis. Toen ik in het leger ging, kende ik alleen armoede, katoen en assensegregatie.” In het leger is het niet veel anders. Blanke Amerikanen identificeren de lijken, zwarte Amerikanen begraven ze. De stoffelijke overschotten worden gewikkeld in een lakens. Eén man tilt de benen van het lijk op en schuift het laken eronder. Een tweede doet vervolgens hetzelfde bij het hoofd. Als dat er nog aan zit. „Ik heb verschrikkelijke dingen gezien”, zegt Wiggins. „Mensen met afgerukte armen en benen of zonder hoofd. Maar ze moesten toch allemaal hun laatste rustplaats krijgen.” Het werk valt Wiggins zwaar. Niet alleen omdat hij in de weer is met lijken, maar ook omdat hij juist blanken moet begraven. Blanken die hem in zijn eigen land gegarandeerd met de nek hadden aangekeken. „Zelfs op de begraafplaats voelde ik me minder dan zij. Dat was er gewoon ingeprent. Dat maakte het ook zo verschrikkelijk moeilijk. Aan de ene kant verdient elke dode een eervolle begraafplaats, aan de andere kant waren dat wel mensen die mij als ze nog in leven waren geweest hadden gehaat.” Toch doet Wiggins wat hem is opgedragen. Drie maanden lang, twaalf uur per dag graaft hij in barre, winterse omstandigheden graven. „Ik had, net als veel van mijn zwarte collega’s, veel liever gevochten aan het front. Alleen al om te kunnen laten zien dat we niks minder waren dan de blanken. Nu denk ik: het werk op de begraafplaats heeft mijn leven misschien wel gered.” In het kader van 65 jaar bevrijding en de presentatie van de documentaire ‘Akkers van Margraten’ is Wiggins terug in Margraten. Hij was er sinds zijn vertrek in januari 1945 niet meer geweest. Zijn terugkeer op de begraafplaats is zwaar, maar ook mooi. „Ik wilde het graag nog eens zien, ook al zouden dan al die verschrikkelijke beelden weer boven komen.” Nu rest er nog slechts één wens voor de Amerikaan. „Ik zou zo graag dat meisje met wie ik destijds heb gesproken nog eens ontmoeten. Al is het maar zodat ik haar kan vertellen dat het in Amerika gelukkig allemaal beter is nu.”

 

door Stefan Gybels

Limburgs Dagblad, 12 september 2009

 

Top