Frederick B. Coldicott  

 De soldaat die nooit terugkwam

 

 

Reportage: van Jan Hendriks uit boek

"D-Day in Zuid-Limburg, Dagboek van de bevrijding" 

speciale uitgave van De Limburger. (1984)

 

 

 

Een van de 8.301 onbekenden van Margraten wie was de jongeman in graf 22, vak L, rij 9?

 

Kauwgum kauwend, met het geweer aan de schouder en op zijn militaire slobkousen kwam hij in de nazomer van 1944 Limburg binnen. Soldaat Coldicott, 22 jaar. Een van de vijftienduizend Amerikaanse soldaten van de 30e Infanteriedivisie 'Old Hickory',

 

de bevrijders van zuidelijk Limburg. Met het stof van België en Frankrijk in zijn kleren. En met in de borstzak van zijn battledress kiekjes van zijn vrouw en kinderen, back home Michigan, U.S.A. Hemelsbreed op meer dan 6500 kilometer van Limburg. Een maand later was Frederick Coldicott dood. Hij viel in de moordende strijd om de stad Würselen, 'n kilometer of vijf achter Kerkrade. Men gaf hem een provisorisch graf in vijandelijke grond. Begin 1945 kwam soldaat Coldicott terug. Samen met honderden kameraden. In een canvas zak, op een gesloten vrachtwagen. Hij behoorde tot de eerste golf van gesneuvelden die werd begraven op het nieuwe oorlogskerkhof in Margraten. De bomen in de voormalige fruitweiden waren inmiddels kaal geworden. De winterse regens kletterden neer op een wit houten kruis in de bemodderde grond. De tranen van een land dat hem niet had gekend.

 

Rododendrons

 

Veertig jaar later. Uit de modder is een gazon gegroeid. Kort geschoren en omrankt met bloeiende rododendronstruiken. Het kruis is nu van marmer. Graf nummer 22, vak L, rij 9. Achteraan in het legioen van witte kruisen, hele­maal aan de rechterkant. Een van de laatste die 's avonds wordt beschenen door de ondergaande zon, die op weg gaat naar het westen. Ver weg, waar zijn vaderland ligt. Veertig jaar rust Fred Coldicott in de Limburgse aarde: Een Ameri­kaanse jongeman, van wie we niets anders weten dan dat hij op 22 oktober 1944 sneuvelde. Een naam op een grafkruis, aan de achterkant gemarkeerd met zijn legernummer: 36.96.02.41.

 

Een van de vele vraagtekens van Margraten.

Wie was deze onbekende soldaat? Verslaggever Jan Hendriks ging op zoek naar zijn identiteit. Hij wist zijn persoonlijke gegevens boven water te krijgen en zijn familieleden op te sporen in de Verenigde Staten. Hij sprak met zijn toenmalige echtgenote,. zijn broer en zijn kinderen. Hij interviewde vroegere bekenden en regimentsgenoten en las de brieven die Fred Coldicott schreef vanuit Europa. Aan de hand daarvan reconstrueerde hij het verhaal van de onbekende soldaat Frederick B.Coldicott, een van de duizenden die nooit terugkeerden. Frederick Brian Coldicott was een aardige, innemende knaap van 22 jaar. Hij kwam uit Roseville, onder de rook van Detroit, in de staat Michigan. Een typisch Amerikaans stadje in de Midwest, de streek tussen Ohio en de grote meren, die het 'heartland' wordt genoemd. het hart van Amerika. De streek waar de doorsnee-Amerikaan woont. Frederick was 1.77 meter lang. Hij had rossig haar en opvallende, helderblauwe ogen. Zijn ouders noemden hem bij zijn tweede naam, Brian. Zijn vrouw noemde hem Fred. En voor zijn vrienden was hij „Ace", omdat hij in zijn vrije tijd sportvlieger was. Brian was vrij jong vader van twee dochtertje van anderhalf ,aar en een zoontje van vijf maanden. Hij verdiende de kost als metaalbewerker bij Aeronautical Products Detroit. Daar stond hij aan een machine, die schroeven maakte. Hoewel Fred zich zijn toekomst anders voorstelde, was hij een plichtsgetrouw werker, die zijn baan serieus nam. Hij bedacht zelfs een methode om zijn machine te verbeteren, die het bedrijf duizenden dollars bespaarde en waarvoor hij van de ideeënbus­commissie een premie kreeg.

 

Piloot

Maar zijn hart lag bij de vliegerij en in zijn dromen zag Fred zichzelf als piloot die opdrachten aannam voor zakenvluchten, waar in de bloeiende auto-industrie van Detroit toen een ontluikende markt voor bestond. Als kind van drie was Fred in 1924 met zijn ouders vanuit Engeland naar Amerika gekomen, waar vader - eveneens Frederick Zan Coldicott - als stoffeerder werk vond in de bekledingsafdeling van de autofabriek Chrysler. Hij groeide op in East-Detroit, samen met zijn acht jaar jongere broer Stanley Ramon, die - net als Fred - in zijn familie bij zijn tweede naam, Ray, werd genoemd. In 1939 stierf zijn moeder na een ziekbed van zes maanden aan kanker. Het was een harde klap voor het gezin. In het bijzonder voor Fred, die toen 18 jaar oud was en het verdriet niet kon verwerken. Vader kookte voor zijn zoons. Ramon deed de afwas en maakte eens per week het huis schoon. Maar voor Fred had het huis zijn ziel verloren. Tussen de vier muren vond hij alleen maar de leegte en het verdriet. Dat wilde hij ontvluchten. Hij was niet veel thuis en zwierf met zijn vrienden door de wijk. Hoewel. hij uitstekende cijfers had voor wis- en natuurkunde, hield hij op zijn zestiende de highschool voor gezien. Hij wilde liever met zijn handen werken. Via allerlei baantjes van “grease monkey” in een smeerkuil en van leerling ­automonteur tot winkelbediende kwam hij uiteindelijk terecht in zijn definitieve job: metaalbewerker. In zijn vrije tijd was Fred steevast te vinden op het sportvliegveld van Roseville, waar hij het gras knipte, onkruid uittrok, rondhing in de hangars en met open mond luisterde naar de verhalen van de sportvliegers. Hij deed alles om maar te kunnen vliegen. Dat lukte hem uiteindelijk. Hij nam vlieglessen en haalde op zijn 21e het brevet. Vader Coldicott speelde als drummer in een dansorkest en Fred had er grootste lol aan ook achter het drumstel te kruipen en kon dan uren achter elkaar swingende solo's ten beste geven. Zijn andere liefhebberijen stonden in nauwe samenhang met zijn passie voor vliegen en auto’s: hij bouwde schaalmodellen.

 

Smoorverliefd 

In het aangrenzende stadsdeel Roseville, destijds een landelijk gelegen buitenwijk, leerde hij op zijn 18e Elizabeth Jacobs kennen, een vrolijk dienstertje in een drugstore. Hij werd smoorverliefd op haar en op 8 februari 1942 (Fred was toen 20) trouwden ze en huurden ze een huis in Roseville. Ze kregen drie kinderen, van wie er een acht maanden na de geboorte overleed. Toen zijn oude vaderland, Engeland, in de oorlog betrokken raakte, had Fred zich als vrijwilliger aangemeld bij het US Army-Air­corps, zoals de Amerikaanse luchtmacht destijds heette. Maar hij werd afgewezen omdat hij officieel nog de Engelse nationaliteit had. Vervolgens trok hij de grens over en probeerde hij het bij de CRAF, de Canadian Royal Air­force. Maar daar kwam hij niet door de medische keuring omdat hij een paar ons te zwaar was. Cynisch genoeg bleek zijn Engelse nationaliteit geen bezwaar meer te zijn toen later in Amerika de mili­taire dienstplicht werd afgekondigd en men infanteriesoldaten nodig had voor de invasie in Europa. Weer vroeg Fred plaatsing bij' de luchtmacht, maar zijn verzoek werd afgewezen en in maart 1943 werd hij,' als 'footsoldier' naar Camp Fannin in Texas gestuurd voor zijn rekrutenopleiding. Die opleiding zou zes maanden duren.

 

Siegfriedlinie 

Na een kort verlof van tien dagen werd Fred verscheept naar Engeland. Hij was een van de 'replacements', de jongens van de tweede lijn die de gaten moesten vullen in de gelederen van het 120e regiment, een onderdeel van de 30e ('Old Hickory') divisie, die zware klappen had gekregen in de dagen en weken na de invasie. Via Frankrijk en België kwam hij naar Limburg, waar hij werd ingedeeld bij het 3e bataljon, dat via Rimburg een bres moest slaan in de Siegfriedlinie. Hier kreeg soldaat Coldicott zijn vuurdoop onder de furieuze granaatbeschietingen waarmee de fanatieke Duitse verdedigers de Amerikaanse indringers uit hun land wilden houden, trok hij moeizaam verder. Het werd een tocht door de hel, die twintig dagen zou duren. Toen kwam het einde. In Würselen. Op zondag 22 oktober, de dag dat hij 23 jaar werd. Precies één dag na de capitulatie van Aken. Een jong leven, waarin het licht werd uitgeblazen. Van het ene moment op het andere hield Frederick Brian Coldicott op te bestaan. Hij zou alleen nog verder leven in de legerdossiers onder registratie­nummer 36.96.02.41. Soldaat Coldicott was een van de duizenden pionnen die omver gekegeld werden op het schaakbord van de oorlogswaanzin. Een uitwisselbaar onderdeeltje in de vernietigingsmachine. De volgende dag kwam een ander in zijn plaats. Die trok verder Duitsland in. Hoever zou die het brengen? Een meter? Een kilometer? Maar de gloeiende kogel of de messcherpe granaatscherf die een eind maakte aan het bestaan van Fred Coldicott explodeerde enkele dagen later aan de overkant van de oceaan. Daar vergruizelde het projectiel de dromen, de hoop en het geluk van een handjevol mensen in Detroit-Michigan. Het liet wonden achter die nooit meer geheeld zijn. Het brak een stuk leven af van andere levens, die nauw verstrengeld waren met dat van Fred Coldicott.

 

Elizabeth was 19 en moeder van 2 kinderen toen haar man viel.

„Fred heeft altijd gedacht dat hij zou sneuvelen”

 

Fred Coldicott met zijn gezinnetje in augustus 1944, vlak voor hij werd ingescheept naar Europa

 

ROSEVILLE-DETROIT - Een stadje met kaarsrechte straten. Supermarkten, MacDonald's, een drive-in bioscoop, honkbalvelden en kerken. Veel kerken. Een typische 'suburb', elf kilometer lang, 10 kilometer breed. In tweeën gesplitst door de snelweg naar downtown Detroit. De 65.000 inwoners wo­nen in houten huizen. Witte houten huizen op groene gazons. De straten zijn omzoomd met bomen. Een typische 'blue collar' gemeenschap, een arbeiderswijk. Het is de 'home town' van Frederick Coldi­cott. „Hier beleefden we de gelukkigste, Jaren van ons leven", zegt Elizabeth Bach-Jacobs. Haar stokoude Chevrolet - die de naam Betsy draagt - stopt voor een huis in Bellanger, een van de vele straten met een Franse naam. Zij zelf woont in nu Pattow, enkele huizenblokken verder. „Fred en ik waren niet rijk, maar we waren jong toen en met weinig tevreden. Als we een uitje hadden, dan deelden we een grote hamburger met elkaar en dronken samen een biertje. Dat was alles". Zachtjes, wat verlegen, voegt ze daaraan toe: „I can't give you anything but love, baby... zong hij vaak. Dat was our song, ons lievelingsliedje: Het was eigenlijk heel toepasselijk." Elizabeth is 59 nu. Een eenvoudige, keurig verzorgde vrouw. wat aan de mollige kant.

 

Cadeaus. 

„Alleen bij gelegenheden als moederdag, dàn kwam Fred met handenvol cadeaus thuis; een nieuwe mantel, een nieuwe jurk, een nieuw paar schoenen, kousen, noem maar op. Hij vond het prachtig als hij me kon verwennen. of als hij me kon verrassen met een bos rozen. Alles deed ie voor me. Zelfs als hij er geld voor had moeten lenen. Ik moest soms op mijn woorden letten, want als ik me liet ontvallen dat ik iets leuk vond, dan had hij dat al voor me gekocht nog voor ik erom gevraagd had. Zo was hij. . . " Haar stem wordt laag. „Een echte lieve, goede man. Iedereen hield van 'm. Hij was zo'n typische happy-go-lucky guy…” Veertig jaar geleden klonk zijn lach voor de laatste keer in dit huis. Hij droeg toen een khaki-­uniform met het ovale blauw-rode insigne van de 30e divisie. Buiten op het gazon stoeide hij met zijn kinderen. Met Sandra, zijn dochtertje van anderhalf en kleine Fred, zijn zoontje dat 2,5 maand tevoren was geboren toen hij in het opleidingskamp zat en geen verlof kreeg. Hij zag de kleine broekenman toen voor de eerste keer. Tien dagen kreeg hij de tijd om hem te knuffelen. Daarna moest hij naar Europa. Elizabeth en de kinderen zou hij nooit meer zien. Dat was in augustus 1944.

 

Jobstijding. 

Twee maanden later ontving Elizabeth de jobstijding dat Fred werd vermist. Enkele weken later gevolgd door het definitieve bericht dat hij was gesneuveld. Uitgerekend op de dag dat hij 23 jaar werd. Negentien was Elizabeth toen. Een jonge vrouw met een pril gezinnetje. Haar leven stortte in elkaar. Schoksgewijs drong het tot haar door: de kinderen zouden moeten opgroeien zonder hun vader gekend te hebben. De fantastische man die Fred Coldicott heette. Vier zonnige zomers tevoren had ze hem voor het eerst ontmoet in de cola-bar van een drugstore, waar Elizabeth als part-time serveerster werkte. Zij was 15 en Fred 18. „Hij was een knappe, pientere knul met een open karakter", zegt ze „maar het heeft hem toch wat moeite gekost vóór hij me wist te strikken voor een afspraakje. Ik heb er nooit spijt van gehad, want met Fred verveelde je je nooit. Zijn enige bezit was een hele oude auto, die hij vertroetelde en verzorgde als een limousine. En daarmee haalde hij de gekste stunts uit. Rakelings langs brugranden rijden en zo. Hij was nergens bang voor. Een echte waaghals. Toen zij 17 was - in 1942 - trouwden ze. Overigens zeer tegen de zin van haar schoonvader, die vond dat zij te jong waren en dat zijn zoon met moest trouwen zolang hij nog kon worden opgeroepen voor militaire dienst. „Zijn argument was toen: als Fred straks overzee wordt gestuurd, pikt hij daar een nieuw grietje op", zegt Elizabeth. „Maar wat dat betreft kende ik zijn zoon beter. Fred ging nooit uit zonder mij en waar we ook waren en wie er ook bij was, altijd drukte hij me tegen zich aan en zei dan: schat, ik hou van je! We zijn toen voor de vrede-rechter getrouwd en we hebben er geen echte bruiloft van gemaakt. Een klein feestje met onze getuigen, dat was alles. Overigens heeft vader Coldicott zich vrij kort daarna met het idee verzoend. Liz, zei hij toen, als ik jonger was geweest en Fred had je niet ge­vraagd, dan zou ik je gevraagd hebben!"

  

Akelige droom 

Dat eerste jaar was hun leven een sprookje. Elizabeth raakte in verwachting en werd in februari 1943 moeder van een tweeling. Sandy en Sally, twee snoezige meisjes. Maar acht maanden later, toen ze met de kleintjes op het consultatiebureau was, stierf Sally onder de handen van de dokter. „Dat gebeurde vol­komen onverwacht en dat terwijl er met het kind nooit iets aan de hand was geweest", zegt Elizabeth. „Zelfs de dokter erbij stond te huilen".Dat was hun eerste klap. „Wij voelden ons opeens een heel stuk ouder en het leek of ons leven vanaf dat moment in een stroomversnelling kwam; alsof we werden meegesleurd in een akelige droom. Plotseling veranderde alles. In november van dat jaar stierf ook nog mijn broer Glenn, die 25 of 26 was en begin maart 1944, toen ik zeven maanden zwanger was van onze derde baby, werd Fred opgeroepen voor militaire dienst, waarna ik hem bijna zes maanden niet meer zou zien. Ik vond het erg, maar hij vond het verschrikkelijk. Fred had erg veel heimwee en zag de toekomst somber in. Als hij me opbelde zei hij vaak: Ik geloof niet dat ik nog ooit terugkom. Hij dacht altijd dat hij zou sneuvelen. Gek genoeg, maar dat voorgevoel had ik nooit. Integendeel, ik was er zeker van dat Fred zo'n type was dat altijd op zijn pootjes terecht zou komen. Dan zei ik tegen hem: zeg dat toch niet steeds, het is niet goed dat je zoiets zegt".

 

Geen vechtersbaas 

Later, thuis, als zij haar albums uithaalt, mag ik ook zijn brieven lezen. „Hier, in een van zijn laatste brieven uit het kamp in Texas, schreef hij: hoe kan ik ooit iemand dood­steken met een bajonet?" Met een zachte blik in haar ogen voegt ze daaraan toe: „Als er een Duitser op hem af kwam om hem te doden, ik weet niet of hij wel in staat zou zijn geweest hem zomaar te killen... Hij mag dan een waaghals zijn geweest, een vechtersbaas was hij zeker niet. Hij was geen gemeen type. Hij was zacht van aard en erg vriendelijk. In mei werd ons zoontje Fred geboren, maar daarvoor kreeg hij geen verlof. Hoewel hij dat wanhopig heeft geprobeerd, zelfs via het Rode Kruis. Ik stuurde hem dus maar foto’s op. Toen zijn opleiding eindelijk was afgelopen, in augustus, kreeg hij tien dagen verlof tien hele dagen, dat was alles. Het werden de mooiste dagen die we samen beleefd hebben. We waren altijd samen, met zijn viertjes en we hebben intens genoten van elke minuut. Tenslotte kwam het vreselijke moment dat we afscheid moesten nemen op het centraal station van Detroit. Tot ziens, darling, zei hij. Het waren zijn laatste woorden. Huilend heb ik me omgedraaid. Fred stapte zó snel in dat ik er zeker van ben dat ook hem de tranen in de ogen stonden.

 

Souvenirs 

Hij schreef zowat elke dag, soms zelfs 2 keer per dag. Zelfs als hij niet mocht schrijven, aan het front, deed hij het stiekem toch bij een stompje kaars. In een van zijn brieven vanuit België heeft hij me als souvenirs nog wat 20 franc­stukken gestuurd; munten met zo'n gaatje in het midden. Niet lang daarna, het was eind oktober en ik stond in de keuken de afwas te doen, klopte de postbode op de deur en gaf het telegram waarin stond dat Fred vermist werd. Ik geloofde het niet. Ik belde meteen van bij de buren mijn schoonvader en toen die kwam, heb ik alleen maar geschreeuwd. Ik geloof dat ik toen geestelijk in een soort gat gevallen ben. Fred's vader was ook ontzettend aangeslagen. Hij was gek op Fred en Stanley, want na de dood van zijn vrouw waren zijn jongens het enige dat hij nog had in het leven". De dagen en weken daarna wilde Elizabeth zichzelf nog steeds doen geloven dat haar man terug zou komen, gezond en wel. Toen kwam Ethel, haar buurvrouw en goede vriendin haar roepen dat iemand van het leger aan de telefoon was. Een officier deelde Elizabeth mee dat ze bericht hadden gekregen dat Fred dood was. „Geen sprake van! riep ik tegen Ethel, toen ik ophing. Fred is niet dood, oh no Die is veel te slim, die houdt zich ergens verstopt, misschien kunnen we hem weI gaan zoeken. Ik huilde niet eens. De gedachte dat hij dood was, had ik helemaal verdrongen. Zelfs later, toen ik al hertrouwd was, bekroop me nog vaak de gedachte: misschien is Fred helemaal niet dood....

 

Purple heart

 

Ze hebben me naderhand nog wat persoonlijke bezittingen van hem opgestuurd en het Purple Heart dat ze hem posthuum hadden toegekend. Ik heb het allemaal in de doos gestopt waarin ik zijn brieven bewaarde en heb er nooit meer naar omgekeken. Ja, wat moest ik nou met een medaille? Hadden ze me Fred maar terug gestuurd. Ik was bitter en cynisch". In haar kamer hangen vrome wandspreuken. Geborduurde bijbelteksten in lijstjes. Elizabeth is erg religieus. Ze is lid van de Baptist Church. Vanaf een tak in de voortuin zit een squirl, een Amerikaanse eekhoorn, hongerig naar binnen te gluren. „Ja baasje", zegt ze, „je krijgt zo wat brood' . Later trouwde Elizabeth met Everett Bach, een man uit Kentucky, die 'n jaar of acht ouder was dan zij, en die werk had gevonden in de hudsonfabriek in Detroit. Hij was in de kost bij Elizabeth's ouders, waar zij en de kinderen ook woonden. „Het was een goed ogende vrolijke man met een goed karakter", zegt Elizabeth. „Door zijn opgewekte instelling heeft hij me over die eerste tijd heen geholpen. En later heeft hij goed voor ons allemaal gezorgd. We hadden een dak boven het hoofd, een schoon bed en op tijd te eten". Nadien zou ze nog drie kinderen krijgen. Op haar 42e werd haar jongste geboren, een geestelijk gehandicapte jongen. Frederick Coldicott werd begraven in Margraten. Elizabeth heeft nooit de kans gehad zijn graf te bezoeken. Haar tweede man, die tijdens de oorlog, in de Pacific een ernstige zenuwcrisis had gekregen waarvan hij nooit meer helemaal zou herstellen, werd arbeidsongeschikt en moest leven van een uitkering. Elizabeth ging uit werken. Geld voor een reis naar Europa was er niet. Waarom heeft ze zijn lichaam niet laten overbrengen naar Amerika? „We hebben 't er wel eens over gehad", zegt Elizabeth, „maar ik wist dat Fred nog voor hij in dienst ging ooit had gezegd: je moet de doden laten rusten, die moet je laten liggen waar zij liggen. Nu ligt Fred in Europa, dichtbij Engeland, dat zijn eerste vaderland was. Och, weet u wat het is, als ik hem had laten overbrengen, dan had dat de herinneringen ook niet levendiger gemaakt. De herinneringen draag je immers met je mee, diep in je hart."

 

 

Broer Stan: „Dat heeft me toen het meest van alles geraakt”

„Net voor de kerst stuurden ze ons de pakketjes terug"

 

Stanley Ramon Coldicott, een rustige, gezette pijprokende vijftiger, lijkt als twee druppels water op zijn overleden broer. Bij hem thuis in Roseville, een riante voormalige domineeswoning, laat hij me foto’s zien uit hun kinderjaren. Foto’s van Fred in militaire dienst. Certificaten en medailles. „Dit is het enige wat we nog van hem hebben", zegt hij. Het blijft lange tijd stil. Ik bekijk de foto’s en zie een lachende jongeman. Nu eens met, dan weer zonder snorretje. Met een cowboyhoed op de kermis, met brillantineharen poserend bij een auto. „Ja, Fred hield van het snelle leven", zegt Stan. „Snelle auto’s, snelle vliegtuigen. Hij kreeg ook vaker bonnen voor te hard rijden. Op z'n zestiende had hij al zijn eerste auto, een rumbleseat, zo’n oud model T-ford met een open achterbank. Dan croste hij met mij en de andere kinderen uit de buurt hier over de hobbelige straten". Dat was meer dan veertig. jaar geleden. Hobbelige straten zijn er nu niet meer in Roseville. Ook het vliegveld is verdwenen. Daar ligt nu een grote supermarkt.

 

Onkruid wieden 

„Ik ging vaker met hem mee naar het vliegveld", zegt Stanley. „Daar hielp ik hem met grasmaaien en onkruid wieden. Hij deed alles om maar te kunnen vliegen. Eens heeft hij me meegenomen. Een tochtje over het meer en over ons huis. Ik dacht: dit is het einde van de wereld. Ik heb toen zo'n angst gekregen dat ik jaren niet meer heb durven vliegen. Toen Fred getrouwd was vloog hij vaker ... brrrr ... als een buizerd laag over ons huis. Dat soort dingen vond hij prachtig!". "Stanley was tien en Fred was achttien toen hun moeder stierf. „Vader vroeg toen aan Fred om zich wat over mij te ontfermen, zodat ik niet altijd alleen hoefde te zijn. Dan reed hij me op zijn fiets door de parken van Detroit. Hij reed zo hard ie kon en ik moest dan de sirene bedienen. Hij was een typische tiener in die tijd. Harde bolster, blanke pit. Een jongen met een heel klein hartje. Hij verdrong zijn verdriet, maar ‘s nachts werd hij soms huilend wakker. Zelfs later, toen hij al getrouwd was." Stan trekt aan zijn pijp en zegt met een glimlach: „Ik plaagde hem wel eens. Nog zie ik hem liggen onder de appelboom. Mijn vriendje en ik gooiden dan appels naar zijn kop. Dan sprong Fred woedend op en rende als een bezetene achter ons aan, het ene blok na het andere. Ach, zoals dat gaat tussen broers. Ik heb daar nu nog spijt van. Als ik geweten had dat hij zo jong zou moeten sterven, zou ik heel anders tegen hem zijn geweest." " Stan (54) is supervisor in een tech­nische ontwerpafdeling bij General Motors. Hij is getrouwd en heeft zeven kinderen, van wie er vier getrouwd zijn.

 

Zorg en angst 

„Mijn laatste herinneringen aan Fred dateren uit de tijd dat hij tien dagen verlof kreeg voor hij, werd ingescheept naar Europa. We hebben toen nog een tochtje gemaakt op de Detroit River, samen met Elizabeth en mijn vader. Daar, op de rondvaartboot, heb ik heb hem toen ook voor het eerst zien dansen. Vader, Elizabeth en ik hebben hem weggebracht naar het station in Detroit. De kinderen waren te klein, die bleven bij oma. Dat was een heel droevige gebeurtenis. Ik zie hem nog gaan, met de plunjezak op de rug. Dat was het laatste wat ik van hem zag. Wij huilden allemaal. Fred was altijd al bang geweest voor de invasie. Net als de meeste andere jongens die toen soldaat moesten worden. De mentaliteit van 'doden of gedood worden' sprak hem niet aan. Toen ze de rekruten in hun trainingstijd waarschuwden dat velen van hen niet zouden terugkomen, was Fred er al van overtuigd dat hij daarbij zou horen." Fred's sombere voorgevoelens hadden ook hun weerslag op zijn vader en broer. Vooral toen eenmaal was vertrokken en zij niet precies wisten waar hij in Europa zou worden ingezet. „Wij leefden in zorg en angst", herinnert Stan zich. „Toen de buren ons dan ook op zekere dag zeiden dat Elizabeth's moeder had gebeld met de boodschap: laat vader meteen komen, zei pa meteen: er is iets met Brian! Het was om 'n uur of vijf 's middags. Hij was net terug van het werk en ik was thuis van school. Wij zijn toen meteen gegaan en kregen al aan de deur van Liz' zuster Ruby te horen: er is slecht nieuws. Ze gaf ons het telegram: „Wij moeten u meedelen dat uw echtgenoot Frederick Coldicott, als vermist werd opgegeven bij een actie"...

 

Hoop bleef 

Vader was er kapot van. Elizabeth lag huilend in haar kamer. Ze kon en wilde het niet begrijpen. We hebben vergeefs geprobeerd haar te troosten. Toen zijn we in Rose­ville een café ingegaan omdat vader een borrel nodig had. De daarop volgende dagen hebben we alsmaar gewacht op aanvullend nieuws. Misschien is hij krijgsgevangen gemaakt. Misschien hebben ze hem wel met een ander verwisseld. Misschien wordt hij terug gevonden. We dachten van alles. Vader is altijd blijven hopen. Tot het eind van de oorlog toe. Zelfs toen in Duitsland de krijgsgevangenen bevrijd werden, dacht hij nog dat Fred erbij zou zijn en naar huis zou komen. Maar zelf wist ik, diep in mijn hart, dat het voorbij was. Het definitieve telegram kwam eind november of begin december: Het spijt ons u te moeten mededelen dat Fred Coldicott, die voorheen als vermist werd opgegeven, op 22 oktober blijkt te zijn gesneuveld...

Stan zucht diep en wil iets zeggen. Bedenkt zich dan. De herinneringen doen pijn. Ook nog na veertig jaar. klopt zijn pijp uit en zegt dan, half afgewend „Het ergste was dat we hem al in september kerstpakketjes hadden gestuurd, want ze hadden ons gezegd: stuur die zo vroeg mogelijk, dan hebben de jongens in Europa die op tijd. En net voor Kerstmis kregen we die pakketjes terug. Met de koekjes die verkruimeld waren, het schrijfpapier, de snoepjes en al….. Dàt heeft me toen het meest van alles geraakt. Dat was werkelijk hart­ verscheurend".

 

Gouden ster 

Net als andere Amerikaanse families, van wie een jongen in dienst was prijkte destijds ook in huize Coldicott een vlaggetje voor het raam met een blauwe ster. Die ster werd verwisseld voor een gouden ster als de zoon of de echtgenoot gesneuveld was. Die vlag met gouden ster stond er nog toen in 1945 de soldaten terugkeerden die in Duitse krijgsgevangenschap hadden gezeten. Maar Fred Coldicott was niet bij hen. „Het enige dat wij wisten was dat Fred ergens in Duitsland gesneuveld was", zegt Stan. „Maar we wisten niet eens precies waar. Op alle mogelijke manieren hebben we geprobeerd daarachter te komen, maar niemand scheen iets te weten. Tot Elizabeth jaren daarna het geschiedenisboek kreeg gestuurd van het 120e regiment. Daaruit konden we opmaken dat zijn eenheid op die bewuste dag in Würselen in actie was. "Stan kijkt met afwezige blik naar het stapeltje oude foto's vóór hem op tafel. „Ik denk nog veel aan hem", zegt hij. "En nog steeds, na al die veertig jaar, mis ik hem. Vooral op Memorial Day, als ze die parades en herdenkingsceremonies houden". Vader Coldicott overleefde Brian, zoals hij hem placht te noemen, twaalf jaar. In 1956 stierf hij. Een oude man, die nooit over het verlies van zijn zoon heen is gekomen. Hij was naar Amerika geëmigreerd om zijn kinderen een goede toekomst te kunnen bieden, maar Amerika had de oudste van de twee teruggestuurd naar Europa, waar, zijn toekomst eindigde op het slagveld.

 

Bastaards 

„Vader is lang verbitterd geweest", zegt Stan. „Vooral jegens de Duitsers. Eerst bombardeerden ze zijn familie in Engeland en toen doodden ze zijn zoon. Hij haatte hen en als hij over hen sprak, had hij het steeds over die smerige bastaards. Daarmee bedoelde hij overigens niet het volk als zodanig, maar de Nazi's. Hij loopt naar de kast en haalt er een hartvormige mediale uit. „Toen vader stierf kreeg ik van hem de onderscheiding die ze Fred postuum verleend hadden, de Purple Heart." Stan heeft steeds contact gehouden met de vrouw van zijn broer, vooral in die eerste moeilijke jaren. „Ik heb altijd een speciale verantwoordelijkheid gevoeld voor de kinderen van Fred" zegt hij. „Ik heb heel vaak gebabysit en nam ze mee op fietstochtjes. En ik moet zeggen dat Elizabeth hen een goede opvoeding heeft gegeven."

 

Margraten

Dan schiet hij uit in ongewoon en­thousiasme: „Weet u wat wij zo ge­weldig hebben gewaardeerd? Dat Nederlandse mensen de graven hebben geadopteerd van onze gesneuvelde soldaten. Zoiets is werkelijk verbazingwekkend. Fantastisch! Dat kan ik niet begrijpen. Zo heeft een dame uit Heerlen in de beginperiode Fred's graf verzorgd. Daarvoor blijven wij haar eeuwig dankbaar." Begin dit jaar bezocht Stanley voor het eerst het graf van zijn broer in Margraten, samen met Fred's dochter Sandy en enkele vrienden. Sandy stortte in elkaar op het kerkhof. Die heeft heel hard moeten huilen. „Het was als een begrafenis" zegt hij. „iets wat je altijd in je achterhoofd had dat je nog moest doen. Sindsdien voel ik me min of meer bevrijd. Ik weet nu dat het definitief is."

 

Sandy kent haar vader allen van kiekjes en verhalen

„Uit die foto’s van toen sprak gewoon het geluk” 

Met kleine, wankele pasjes stapte zij in augustus 1944 aan vaders hand door de tuin. Ze zat op zijn schoot, trok aan zijn haar en reed paardje op zijn rug. Ze weet het omdat anderen het haar vertelden. Vader kan ze zich alleen nog herinneren van foto’s. Foto’s van een goed ogende jonge man in legeruniform. Een jongeman, van wie ze leerde houden. Dat gevoel is nooit verdwenen. Integendeel. Dat werd sterker naarmate zij ouder werd. En toen zij bij gelegenheid van haar 25e huwelijksverjaardag van haar man de vraag kreeg wat haar liefste wens was, zei ze: "Laten we naar Margraten gaan". Daar, bij het graf, heeft ze hartstochtelijk gehuild. „Finally dad, I made it.. . zei ze. „Eindelijk pa, ben ik gekomen. Ik wou dat je nog leefde. . . "

 

Vijf kinderen 

Sandy Coldicott, inmiddels 41, trouwde op haar 16e met Reed Britton, een sympathieke zuiderling uit Tennessee, die als puntlasser in de automobielindustrie werkt. Ze kregen vijf kinderen, twee jongens en drie meisjes, waarvan het oudste meisje (23) inmiddels getrouwd is. Haar eerste kleinkind stierf begin dit jaar. „Mijn stiefvader is altijd goed voor ons geweest en ik noem hem ook vader, want uiteindelijk is hij de enige vader die ik mij kan herinneren", zegt ze. „Maar een echte hechte band, zoals je die met je natuurlijke vader hebt, die hadden mijn broer en ik niet met hem. Je blijft steeds ergens een gemis voelen. Zelfs als kinderen van zes, zeven jaar, toen Fred en ik boven in een tweelingbed sliepen, praatten we vaak over onze echte vader - en dat we hem nooit gekend hadden. Toen al hebben we ons voorgenomen: we gaan op een dag naar zijn graf toe. Ik ben ontzettend blij dat ik gelegenheid inmiddels gekregen heb, Fred helaas nog niet'. Net als haar broer kent ook zij haar vader voornamelijk uit verhalen van haar grootmoeder. „Hoe lief en aardig was voor mijn moeder hoefde hij niemand mij te vertellen. Dat zag je wel aan de kiekjes uit die tijd. Daaruit sprak gewoon het geluk!" Toen ze nog klein was, hoorde ze van haar moeder weinig over vader. Sandy begrijpt dat wel.„ Moeder heeft de herinnering aan hem in haar gedachten geblokkeerd toen hij sneuvelde", zegt ze. „Ook haar verlangen om naar zijn graf te gaan, heeft ze diep weggestopt. Maar nu u gekomen bent om een verhaal over hem te schrijven, is ze weer helemaal opgebloeid. Alles is teruggekomen. Net alsof vader opnieuw tot leven is gewekt. Moeder is helemaal veranderd. Ik heb haar nog nooit zo gelukkig gezien".

 

Fred Coldicott junior over zijn vader:

Zijn dood betekende een enorm gemis in mijn leven. 

De dood van Fred Coldicott heeft diepe sporen getrokken in het leven van zijn zoon, Frederick Brian de tweede. Het heeft een stempel gedrukt op zijn jeugdjaren en zou zijn doen en laten op latere leeftijd sterk beïnvloeden. Fred junior, de kleine stevige baby met de eerste donshaartjes op zijn hoofd, die hij maar tien hele dagen mocht zien tijdens zijn laatste verlof in augustus 1944  is veertig nu. 17 jaar ouder dan zijn vader werd. „Mijn zus en ik waren nog heel jong toen moeder hertrouwde", zegt Fred II. „Zij moest haar leven ook opnieuw opbouwen natuurlijk. Wij werden dus onderdeel van een familie, waarvan ik nooit het gevoel heb gehad dat ik daartoe behoorde. In feite heb ik mijn stiefvader nooit als mijn vader willen beschouwen. Eigenlijk ben ik voor een deel opgevoed door de grootouders van, moeders kant. Vooral van oma hoorde ik van kindsbeen af de verhalen over mijn echte vader. Ze moeten erg veel van hem gehouden hebben. Ik heb nooit een kwaad woord over hem gehoord, integendeel."

 

Oorlogsheld 

Hij spreekt in korte, gedecideerde zinnen. „Naarmate ik ouder werd, ben ik hem meer en meer gaan idealiseren. Ik keek naar alle oorlogsfilms die op de televisie kwamen. Tot 's avonds laat. En ik hoopte maar één ding: dat ik in een van die films mijn vader zou zien". Met een verlegen grijns: „Als kind wist ik niet dat het allemaal Hollywood-produkten waren. Ik ging hem over-idealiseren. Zag in hem de held. Van kleins af aan ben ik enorm trots op hem geweest. Hij had immers zijn leven geofferd voor zijn vaderland - en dat is een grote eer". Rond zijn veertiende begon Fred meer gericht te zoeken naar de ware identiteit van zijn vader en diens achtergronden in de oorlog. Hij kreeg toen het boek in handen waarin de geschiedenis van het 120e regiment beschreven werd. „Dat heeft veel voor mij betekend", zegt hij nadenkend. „Brokstukken uit het verleden kwamen nu helder voor mijn ogen. Maar tegelijkertijd werd het een enorme teleurstelling voor me.  In plaats van de oorlogsheld, zoals ik me hem altijd had voorgesteld, meende ik uit het boek de conclusie te moeten trekken dat mijn vader sneuvelde omdat hij iets fout deed in een gevechtssituatie. Als je als soldaat doet wat je geleerd werd, kom je er altijd levend uit, dacht ik toen. Dat zag je immers in al die films. Hij had maar een gebrekkige training gehad. Dus vond ik dat ik het aan mijn vader verschuldigd was dat ik, als zijn enige zoon, de beste opleiding zou krijgen die er is. Ik wilde iemand worden die hard terug zou kunnen slaan als dat nodig mocht zijn - en die wèl zou kunnen overleven. Begrijp je wat ik bedoel?"

 

Killing machine 

Hij is gespannen en geconcentreerd. Zoekt verbeten naar de juiste woorden om zijn herinneringen aan deze cruciale periode uit zijn leven zo exact mogelijk weer te geven. „Ik wist op dat moment ook niet precies hoe ik dat moest waarmaken. Maar uit al die oorlogsfilms had ik toch begrepen dat het US Marinecorps de 'top of the Line' was, de beste eenheid die je maar kon vinden. Zodra ik de kans kreeg, dat was op mijn zeventiende, heb ik me als vrijwilliger gemeld. En inderdaad, daar heb ik leren vechten. Bij de mariniers werd je omgeturnd tot een killing machine, die zelfs met de blote handen kon doden." Op zijn onderarm draagt hij een souvenir van die tijd. Een tatoeage met het korpsembleem. Op tafel staat een asbak van een koperen granaathuls met mitrailleurkogels. „Aanvankelijk had ik bij de mariniers de beste tijd van mijn leven. Tot we na een tijd op manoeuvre gingen in Spanje. Landingsma­noeuvres als op D-day. En daar, in die chaos op de stranden bij Gibraltar, heb ik toen mijn belangrijkste les geleerd: iedereen kan sneuvelen, ook al heeft hij de beste training ter wereld gehad. In de verwarring en de volkomen onverwachte situaties die bij een operatie als deze ontstaan, kun je door duizend en een oorzaken om het leven komen. Opeens kwam de dood van mijn vader toen voor mij in een heel ander licht te staan". Het korps mariniers was voor hem verder met meer van belang. Na drie jaar beëindigde hij dan ook zijn dienstverband.

 

Handtekening 

Meteen na de basisopleiding was hij getrouwd. „Sandy, mijn vrouw, heeft in haar jeugd ook nooit haar eigen vader gekend", zegt hij. „Die werd zelfs door andere mensen opgevoed. Ik had inmiddels zelf twee kinderen en was een stuk rijper geworden". Ik blader in zijn albums. In zijn marineboek zie ik jongens met kaalgeknipte koppen en een fanatieke oogopslag., Een map met tekeningen uit zijn jeugd verraadt artistiek talent. Alle tekeningen heeft hij zorgvuldig gedateerd, maar ook gesigneerd. Hij wijst op de handtekeningen en legt er een brief van zijn vader naast: „Zie je? Die zijn haast niet te onderscheiden van de handtekening van mijn vader. Daar heb ik toen net zo lang op geoefend, tot ik ze perfect kon kopiëren. Het was een van de weinige dingen waarin ik op hem kon lijken . . . " Fred kreeg een goede burgerbaan als technisch ontwerper, woonde in verschillende staten en keerde weer terug naar zijn oude omgeving. Nu woont hij in Sterling Heights, 'n kilometer of 7 van Roseville. Hij heeft drie kinderen, waarvan de oudste - een knappe dochter van 21 - inmiddels is ge­trouwd. Zijn oudste zoon (20) is, net als Fred, genoemd naar zijn vader: Frederick Brian Coldicott III.

 

Richting kwijt 

„Kijk", zegt hij en haalt een oorkonde uit die ondertekend is door president Roosevelt. „Dit is zowat alles wat ik van hem heb". Hij smijt het document op de tekentafel. „Vaders naam staat niet eens op de gedenkplaat voor de gevallenen bij het stadhuis hier in Rose­ville. . . " Hij kijkt me aan en door zijn bril met de gekleurde glazen kan ik zijn ogen met zien. „Mijn kinderen hebben een vader naar wie ze toe kunnen gaan met hun problemen. Ik heb dat nooit gehad. Ik verloor mijn richting. Alles wat ik wilde weten, moest ik zelf zien uit te vinden. Nu, na al die Jaren, heb ik nog steeds behoefte aan een vader. Hij is toch de man op wie je kunt terugvallen in bepaalde situaties. Het feit dat ik mijn vader nooit heb gekend, is een enorm gemis dat altijd voelbaar blijft misschien nog sterker dan bij mijn zus, omdat ik zijn enige zoon was. Een man heeft iemand nodig die hem de weg wijst, die het voorbeeld geeft". 

 

Top